Historie

Liposuctie / Liposculptuur

De eerst poging tot ‘body-contouring’ (stroomlijnen van het lichaam) door verwijdering van vet uit het lichaam werd uitgevoerd door de Franse chirurg Charles Dujarier in 1920. Dit gebeurde met scherpe lepels.

De ontwikkeling van de moderne liposuctie wordt toe geschreven aan vader en zoon Arpad en Giorgio Fischer, gynaecologen te Italië. Zij verwijderden vet met behulp van een stomp hol instrument( cannula). Hiermee werden tunnels tussen de belangrijkste bloedvaten gemaakt en vet weggezogen. Dit gebeurde onder algehele narcose. Helaas leidde dit tot veel en vaak ernstige complicatie.

In 1978 raakten dr. Illou en dr. Fournier geïnteresseerd in deze behandeling. Zij verbeterden de gebruikte apparatuur. Ook ging men over op de zogenaamde ‘wet technique’ (natte techniek) waarbij een verdunde, fysiologische, zoutoplossing onderhuids werd ingespoten om weefselschade te beperken en bloedingen te verminderen.

Later voegde Pierre Fournier hier lidocaïne, een lokaal verdovend middel, aan toe. Er werden meer openingen gemaakt om het te behandelen gebied vanuit meerdere richtingen te kunnen benaderen, de zogenaamde ‘criss-cross’-techniek’. Hierdoor werd het ook mogelijk meer vormgeving te bereiken.

Compressie (het uitvoeren van druk) postoperatief was aanvankelijk niet gebruikelijk maar werd rond deze tijd ingevoerd om zwelling te verminderen/voorkomen en het weefsel te ondersteunen.

Helaas kwamen complicaties als gevolg van bloeding en infecties regelmatig voor. Ook het cosmetisch resultaat was matig en had veel oneffenheden.

Het duurde tot 1985 voordat dr. Klein, een Amerikaanse dermatoloog, de ‘tumescente’ verdoving introduceerde. Dit hield in dat de gehele behandeling veilig onder lokale verdoving kon worden uitgevoerd. De kans op complicaties naam drastisch af. Hierdoor werd liposculptuur wereldwijd een van de meest uitgevoerde cosmetische ingrepen met een uitstekend veiligheidsprofiel.

Deze tumescente verdoving is nu de standaard techniek voor liposculptuur.